Kennis van God is de menselijke geest van nature gegeven (1/3)

1. De aard van de natuurlijke Godskennis – Johannes Calvijn

Dat er in de menselijke geest van nature een zeker besef van Gods bestaan aanwezig is, achten wij niet voor discussie vatbaar. Om te voorkomen dat iemand zijn toevlucht zou nemen tot het voorwendsel dat hij niets van God weet, heeft God zelf namelijk bij allen een bepaald begrip van Zijn goddelijke macht ingeplant. Door de gedachte daaraan steeds weer te vernieuwen laat Hij telkens nieuwe druppels van dat besef in de geest afdalen, opdat alle mensen op grond van hun eigen getuigenis het oordeel over zich afroepen, omdat zij Hem niet gediend en hun leven niet aan Zijn wil toegewijd hebben. Zonder uitzondering beseffen alle mensen namelijk dat God bestaat en dat Hij hun Maker is.

Als men al ergens naar onwetendheid met betrekking tot God zou zoeken, is
het vrijwel zeker dat een bewijs daarvan vooral te vinden zal zijn bij volken die niet zeer ontwikkeld en van alle menselijke beschaving vervreemd zijn. Toch is er, zoals de beroemde heiden (Cicero -red.) zegt, geen natie zo onbeschaafd, geen volksstam zo verwilderd, of de overtuiging dat Godbestaat leeft onder hen. Ook zij die in andere opzichten van het leven maar heel weinig lijken te verschillen van wilde dieren, houden toch altijd een kiem van godsdienst; zo diep is deze algemene gedachte in het gemoed van allen doorgedrongen, zo nauw is zij verbonden met het innerlijk leven van iedereen.

Omdat er dus vanaf het begin van de wereld geen landstreek, geen stad, ja geen huis geweest is waarin men het zonder godsdienst stellen kon, ligt daarin een zekere stilzwijgende erkenning opgesloten dat het besef van Gods bestaan in ieders hart ingegrift is. Zelfs de afgodendienst is een belang rijk argument voor deze opvatting. Wij weten immers dat de mens zich niet graag zo verlaagt dat hij met ontzag opziet tot andere schepselen dan zichzelf. Als hij dan toch liever eer bewijzen wil aan hout en steen dan de suggestie te wekken dat hij geen god heeft, blijkt daaruit dat die indruk omtrent de goddelijke macht zeer krachtig is. Kennelijk kan zij zo moeilijk uit de geest van de mens gewist worden, dat het gemakkelijker is om zijn natuurlijke geneigdheid te doorbreken. En dat laatste gebeurt inderdaad, wanneer de mens zijn natuurlijke opgeblazenheid verlaat en uit eigen beweging zich tot het geringste verlaagt om daardoor eer aan God te bewijzen.

Bron: www.institutiecalvijn.nl
Meer voorbeeldpagina’s uit de nieuwe vertaling van Calvijn’s Institutie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *